Het beeldend vermogen bestaat uit 3 fases:
- Het krabbelstadium (tot de onderbouw): Dit zijn de allereerste pogingen van een kind om iets op papier te zetten. Het kind is meer bezig met het bewegen van het tekenmateriaal, dan iets concreets te weergeven. Het ziet er dan ook vaak uit als krabbelen/krassen. Het kind tekent ook nog niet vanuit de pols, maar vanuit de elleboog.
- Het schematische stadium/de gecodeerde werkelijkheid (onderbouw tot middenbouw): Het kind ontwikkelt symbolen voor het weergeven van dingen die in zijn omgeving voorkomen. Zoals bijvoorbeeld dat een zon rond en geel is met streepjes eromheen. Een mens is een hoofd met benen (een koppoter). Er is sprake van doorzichtigheid. Je kan bijvoorbeeld door een muur of door een autodeur heen kijken. Naarmate het kind ouder wordt worden de tekeningen wel steeds verhalender en complexer. Er worden steeds meer dingen afgebeeld en het kind gaat niet meer alles tekenen, maar werken met afsnijdingen.
- Het realistische stadium/de zichtbare werkelijkheid ( vanaf eind middenbouw/begin bovenbouw): Het kind gaat realistischer tekenen, de verhoudingen van het lichaam kloppen steeds beter, er wordt gewerkt met realistisch kleurgebruik (de boom is niet allemaal maar groen). De tekening wordt ruimtelijker door het verplaatsen van de grondlijn en er wordt diepte gecreëerd.
Tijdens de les gingen we begrippen bij de meegebrachte tekeningen neerleggen, hier het resultaat:
Krabbelfase:
Gecodeerde werkelijkheid:
Zichtbare werkelijkheid:
Daarna gingen we in tweetallen elkaar natekenen. Dat was best nog wel moeilijk. Vooral met de lichaamsverhoudingen had ik nog wel moeite. Tenslotte hebben we nog geleerd hoe we een mens met de juiste verhoudingen moeten tekenen. Een handig hulpmiddel hierbij is namelijk een A4 verdelen in 8 gelijke vlakken.